Eén van de leukste bijbanen in mijn jeugd was die van ober in een café-restaurant met uitzicht over de Westerschelde. Ik werkte in het café-gedeelte en bediende de daggasten. Afhankelijk van de dag en het tijdstip waren dat mensen uit de stad, of Belgen die van het uitzicht over het water kwamen genieten. Vooral die Belgen gaven flinke fooien.
Onder de gasten waren ook zonderlinge types die dagelijks aan onze bar zaten. Ze hesen zich op vaste tijden op hun kruk en kregen zonder een woord te wisselen een biertje en borrel voorgezet. En dat een paar keer achter elkaar. Net als deze dame op het schilderij van Degas staarden ze wat voor ze uit. Ik vond dat indertijd een grappig fenomeen, van die stille drinkers die al vroeg op de middag aan de bier en borrels zaten. In de keuken, buiten het zicht, maakten we er grapjes over.
Pas later, toen ik ontdekte dat een kennis een stevige alcoholverslaving had, ben ik anders naar die drinkebroeders gaan kijken. Bij die kennis was het ook begonnen met zomaar wat biertjes. Maar toen hij in zijn leven stress meemaakte, ging hij drinken om te vergeten. En toen hij dat eenmaal deed, kon hij niet meer zonder. De verslaving vrat zich zo ver in dat niet de oorspronkelijke stress, maar de verslaving zelf zijn grootste probleem werd. De grens tussen gewoon een paar dagelijkse kopstoten en een ontsporende verslaving is mij te dun.
Kunstwerk: Edgar Degas, Au café, dit l’Absinthe, 1873
Gezien in Musée d’Orsay, Parijs, mei 2000
Vind je het leuk om meer te lezen? Laat hier je emailadres achter en ontvang wekelijks een verhaal in je inbox.